Het doel van de Apologetiek

Wat een komeet is heeft geen wijze ons nog verklaard,
Men zoekt en vorscht tot heden.
Maar Piet zegt: „Dat weet ik, een star met een staart!”
En met dat licht is Piet tevreden.
— Petrus Augustus de Génestet, Leekedichtjes VI: Wetenschap en Oppervlakkigheid.

Psalmen 10:4, Spreuken 18:17

(Deze inleiding is voor mensen die al wat gevorderd zijn, en verder willen nadenken. Wie het speuravontuur wil beginnen klikke hier).

Het doel van de apologetiek wordt wel weergegeven als het pogen aan te tonen dat die en die bepaalde levensovertuiging redelijk is. In zekere zin is dat correct, maar ik meen dat die zienswijze de zaken omdraait, door al uit te gaan van de waarheid van die overtuiging. De werkelijkheid is andersom: deze wereld stelt de weldenkende mens voor raadselen, en die raadselen vragen om antwoorden. Welnu, apologetiek is het helpen vinden van die antwoorden, op de manier waarop een wiskundeleraar een leerling kan helpen het antwoord van een som te vinden: niet zozeer het door die leraar aangehangen antwoord als wel het ware antwoord. Af en toe gebeurt het dat de leraar het fout had, en dat de leerling aantoont dat een ander antwoord het juiste is. Slechts met die open houding kan men waarlijk apologetiek bedrijven.

Welke zijn die raadselen dan? Hierop vallen verschillende antwoorden te geven, zoals waar wij vandaan komen, maar belangrijker zijn de morele: waarom hebben wij weet van een wet, en waarom doen wij het kwade? En daaraan vooraf gaat de vraag naar de waarheid: is er een waarheid, en zo ja: kunnen wij die kennen, en hoe kunnen wij dat weten? Wij kunnen immers andere vragen niet beantwoorden voordat we weten welk denken en welke rede we kunnen vertrouwen bij het vinden van die antwoorden.

Apologetiek heeft ook een gevaar: door ons te richten op het overdraagbare deel van het numineuze kunnen we al te gemakkelijk het persoonlijke, en in het bijzonder het mysterium tremendum, uit het oog verliezen.

Tegenwerping (onbewijsbaarheid nodig voor geloof):
Søren Aabye Kierkegaard stelde al: bewijsbaarheid vernietigt geloof; geloof is nou juist geloof doordat het niet op bewijzen steunt!
Antwoord:
Dat is waar in zoverre het om beleefd geloof gaat. Daaraan vooraf gaat intellectueel geloof, en dat is waar argumenten hun intrede doen. Ik meen dat de waarheid van het Christelijk geloof te bewijzen valt in de mate waarin überhaupt iets te bewijzen valt. Dit boekje zal moeten tonen in hoeverre ik geslaagd ben in mijn poging dat bewijs te leveren.
Tegenwerping (Wereldbeeld voelt goed):
Mijn huidige levensovertuiging past bij me; die voelt veel beter dan andere.
Antwoord:
Tja, soms smaken andere pillen dan de dokter heeft voorgeschreven ook beter. De vraag is natuurlijk niet wat goed voelt, maar wat goed doet — welke levensovertuiging leidt tot het eeuwige geluk. Spijbelen voelt vaak beter dan studeren, maar breekt me later op.
Wel geldt dat we van bepaalde wereldbeelden mogen verwachten dat ze onze behoeften vervullen. Van een wereldbeeld volgens hetwelk wij aangepast zijn aan onze omgeving (zoals het evolutionistisch naturalisme, of cosmische harmonie) of één met een persoonlijk God mogen we verwachten dat het onze diepste noden vervult — zo niet, dan is die aanpassing afwezig of schiet die persoonlijke God tekort.
Tegenwerping (Aantrekkelijkheid borgt geen waarheid):
Maar we weten dat waarheid niet door aantrekkelijkheid geborgd wordt. Het feit dat het aantrekkelijk voor mij is te geloven dat mijn moeder geen kanker heeft maakt dat nog niet waar.
Antwoord:
Dat is volkomen juist. Deze test kan enkel met een fundamentele, existentiëe nood gedaan worden, zoals de behoefte aan zekerheid, betekenis, geliefd worden, liefhebben, ontzag, genieten van goedheid, blijvend leven zonder angst, of vergeving. Clive Staples Lewis: „Als ik in mijzelf een verlangen vind dat niets in deze wereld kan vervullen is de meest waarschijnlijke verklaring van dat feit dat ik voor een andere wereld gemaakt ben.”
Religiosity and psychological well-being.
A.­Leondari, V.­Gialamas
Source
University of Thessaly, Volos, Greece. leontari@uth.gr
Abstract
The aim of the present study was to investigate the relationship between religiosity and psychological well-being in a sample of Greek Orthodox Christians. Previous research has documented that personal devotion, participation in religious activities, and religious salience are positively associated with different criteria of psychological well-being. The sample (83 men and 280 women) with an age range from 18 to 48 years, was strongly skewed with respect to sex (77% female) and education level (95% were university students or university graduates). Religiosity was operationalized as church attendance, frequency of prayer and belief salience. In addition, a single item referring to beliefs about God was used. Depression, anxiety, loneliness, and general life satisfaction were selected as dependent variables because they reflect important dimensions of psychological well-being. Preliminary analyses showed that sex was significantly related to the three religiosity variables (church attendance, frequency of prayer, belief salience), with women being more religious than men. Consistent with previous research, correlations suggested that church attendance and belief salience were associated with better life satisfaction. The results of hierarchical regression analysis showed a significant positive association between anxiety and frequency of personal prayer. Finally, personal beliefs about God did not seem to relate to any of the psychological well-being measures. The results of the present study partially support the hypothesized association between religiosity and psychological well-being.