Jericho

Het „Jericho” waar opgravingen zijn gedaan lijkt niet het Bijbelse Jericho te zijn: als de dateringen kloppen was de opgravingsplaats al vernietigd vóór de waarschijnlijke datum van de veroveringen onder Jozua (zie bijvoorbeeld Hazor).

Vòòr de verovering van Kanaän is de stad Jericho niet meer dan een geografische aanduiding.

Numeri 22:1
Toen braken de Israëlieten op en legerden zich in de velden van Moab, aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho.
Numeri 26:3
Toen spraken Mozes en de priester Eleazar, tot hen in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho:
Numeri 26:63
Dit waren degenen, die geteld waren door Mozes en de priester Eleazar, die de Israëlieten telden in de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho.
Numeri 31:12
en brachten de gevangenen, de roof en de buit tot Mozes en de priester Eleazar en de vergadering der Israëlieten in de legerplaats, naar de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho.
Numeri 33:48
Zij braken op van het gebergte Abarim en legerden zich in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho;
Numeri 33:50
En de Here sprak tot Mozes in de velden van Moab bij de Jordaan van Jericho
Numeri 34:15
Twee en een halve stam hebben hun erfdeel reeds ontvangen aan de overzijde van de Jordaan tegenover Jericho, in het oosten, naar de kant, waar de zon opgaat.
Numeri 35:1
De Here sprak tot Mozes in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho:
Numeri 36:13
Dit zijn de geboden en verordeningen, die de Here door de dienst van Mozes aan de Israëlieten geboden heeft in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho.
Deuteronomium 32:49
Beklim dit gebergte, de Abarim (de berg Nebo, die in het land Moab ligt, tegenover Jericho) en aanschouw het land Kanaän, dat Ik de Israëlieten in bezit zal geven,
Deuteronomium 34:1
Toen beklom Mozes uit de velden van Moab de berg Nebo, de top van de Pisga, die tegenover Jericho ligt, en de Here liet hem het gehele land zien: Gilead tot Dan toe,
Deuteronomium 34:3
het Zuiderland en de Streek, het dal van Jericho, de Palmstad, tot Soar toe

De verovering van Jericho markeert het begin van de verovering van Kanaän.

Jozua 2:1-3
Jozua, de zoon van Nun, zond van Sittim heimelijk twee verspieders uit met de opdracht: Gaat heen, neemt het land in ogenschouw en Jericho. Zij gingen dan en kwamen in het huis van een hoer, Rachab geheten, waar zij gingen slapen. Toen werd de koning van Jericho gemeld: Zie, er zijn hier hedennacht mannen gekomen van de Israëlieten om het land te verkennen. De koning van Jericho zond daarop een boodschap aan Rachab: Lever de mannen uit, die tot u zijn gekomen, die uw huis binnengegaan zijn, want zij zijn gekomen om het gehele land te verkennen.
Jozua 3:16
het water, dat van boven afkwam, bleef staan; het rees op als een dam, zeer ver weg bij Adam, de stad, die bezijden Saretan ligt, terwijl het water dat afvloeide naar de zee der Vlakte, de Zoutzee, volkomen werd afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho.
Jozua 4:13
ongeveer veertigduizend tot de strijd gewapenden; voor het aangezicht des Heren trokken zij over ten strijde, naar de vlakten van Jericho.
Jozua 4:19
Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.
Jozua 5:10
Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho;
Jozua 5:13
Het gebeurde nu, terwijl Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen opsloeg. Zie, daar stond een man tegenover hem met een uitgetrokken zwaard in de hand. Jozua trad op hem toe en vroeg hem: Behoort gij tot ons of tot onze tegenstanders?
Jozua 6:1
Intussen had Jericho de poort gesloten; het was volkomen gesloten voor de Israëlieten; niemand kon daar uit of in gaan.
Jozua 6:2
En de Here sprak tot Jozua: Zie, Ik geef Jericho met zijn koning, de krachtige helden, in uw macht.
Jozua 6:25
Zo heeft Jozua de hoer Rachab en haar familie en allen die haar toebehoorden, in leven gelaten, en zij heeft onder Israël gewoond tot op de huidige dag, omdat zij de boden verborgen had gehouden, die Jozua uitgezonden had om Jericho te verkennen.

De vloek.

Jozua 6:26
Te dien tijde deed Jozua deze eed: Vervloekt voor het aangezicht des Heren is de man, die zich opmaakt en deze stad Jericho herbouwt; ten koste van zijn eerstgeborene zal hij haar grondvesten, ten koste van zijn jongste haar poortdeuren inzetten.
1 Koningen 16:34
In zijn dagen herbouwde de Beteliet Chiel Jericho. Ten koste van Abiram, zijn eerstgeborene, grondvestte hij het; en ten koste van Segub, zijn jongste, plaatste hij haar poortdeuren; Naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had door de dienst van Jozua, de zoon van Nun.

Jozua 7:2
Jozua nu zond mannen van Jericho naar Ai, dat bij Bet-awen ligt, oostelijk van Betel, en zeide tot hen: Trekt op en verkent het land. Toen trokken die mannen op en verkenden Ai.
Jozua 8:2
en gij zult met Ai en zijn koning handelen zoals gij met Jericho en zijn koning gehandeld hebt; alleen moogt gij u meester maken van zijn buit en zijn vee. Leg mannen in hinderlaag aan de achterzijde van de stad.
Jozua 9:3
Maar toen de inwoners van Gibeon gehoord hadden, wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had,
Jozua 10:1
Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had (evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had zo had hij ook met Ai en zijn koning gedaan) en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren,
Jozua 10:28
Op die dag nam Jozua Makkeda in en hij sloeg het met de scherpte des zwaards, ook zijn koning; hij trof het en alle levende wezens, die daarin waren, met de ban, hij liet niemand ontkomen en deed met de koning van Makkeda, zoals hij met de koning van Jericho gedaan had.
Jozua 10:30
En de Here gaf ook dat in de macht van Israël, met zijn koning. En hij sloeg het en alle levende wezens, die daarin waren, met de scherpte des zwaards; hij liet niemand daarin ontkomen en deed met zijn koning, zoals hij met de koning van Jericho gedaan had.
Jozua 12:9
De koning van Jericho: een; de koning van Ai bezijden Betel: een;
Jozua 13:32
Dit zijn de erfdelen, die Mozes toegewezen had in de velden van Moab, aan de oostzijde van de Jordaan bij Jericho.
Jozua 16:1
Daarna kwam het lot voor de Jozefieten te voorschijn. [De grens liep] van de Jordaan bij Jericho, oostelijk van de wateren van Jericho, door de woestijn, die van Jericho oploopt in het gebergte naar Betel,
Jozua 16:7
dan daalde zij van Janoach af naar Atarot en Naarat, raakte het gebied van Jericho en eindigde bij de Jordaan.
Jozua 18:12
De noordgrens begon voor hen bij de Jordaan; vervolgens liep de grens op in de richting van de bergrug ten noorden van Jericho, en liep dan westwaarts het gebergte op, om te eindigen in de woestijn van Bet-awen.
Jozua 18:21
De steden nu van de stam der Benjaminieten naar hun geslachten waren: Jericho, Bet-chogla, Emek-kesis,
Jozua 20:8
En aan de overzijde van de Jordaan, oostwaarts van Jericho, wezen zij Beser aan, in de woestijn, op de hoogvlakte, uit de stam Ruben; en Ramot in Gilead uit de stam Gad, en Golan in Basan uit de stam Manasse.
Jozua 24:11
Nadat gij de Jordaan overgestoken en bij Jericho gekomen waart, streden tegen u de burgers van Jericho, de Amorieten, de Perizzieten, de Kanaänieten, de Hethieten, de Girgasieten, de Chiwwieten en de Jebusieten, maar Ik gaf hen in uw macht.
2 Samuël 10:5
Men deelde dit aan David mee en hij zond hun boden tegemoet, want de mannen waren diep beschaamd; en de koning beval: Blijft in Jericho, totdat uw baard weer aangegroeid is, en komt dan terug.
2 Koningen 2:4
En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, want de Here heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Zo kwamen zij te Jericho.
2 Koningen 2:5
Toen naderden de profeten van Jericho tot Elisa en vroegen hem: Weet gij, dat de Here heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik weet het, zwijgt stil.
2 Koningen 2:15
De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa. En zij kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem ter aarde.
2 Koningen 2:18
Toen zij tot hem terugkeerden, terwijl hij in Jericho vertoefde, zeide hij tot hen: Heb ik u niet gezegd: gaat niet?
2 Koningen 25:5
Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde hem in de vlakte van Jericho; zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid
1 Kronieken 6:78
en aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho, ten oosten van de Jordaan, uit de stam Ruben: Beser in de woestijn met zijn weidegronden, Jahas met zijn weidegronden,
1 Kronieken 19:5
Terwijl zij onderweg waren, bracht men David bericht over deze mannen, waarop hij hun boden tegemoet zond, want de mannen waren diep beschaamd; en de koning beval: Blijft te Jericho, totdat uw baard weer aangegroeid is, en komt dan terug.
2 Kronieken 28:15
En de mannen, wier namen hier vermeld zijn, maakten zich op en hielpen de gevangenen: alle naakten onder hen kleedden zij van de buit; zij kleedden en schoeiden hen, gaven hun te eten en te drinken en zalfden hen; allen onder hen, die moeizaam voortstrompelden, vervoerden zij op ezels; zij brachten hen naar Jericho, de Palmstad, bij hun broeders; daarna keerden zij naar Samaria terug.
Ezra 2:34
de zonen van Jericho: driehonderd vijfenveertig;
Nehemia 3:2
Daarnaast bouwden de mannen van Jericho; daarnaast bouwde Zakkur, de zoon van Imri.
Nehemia 7:36
de zonen van Jericho: driehonderd vijfenveertig;
Jeremia 39:5
Maar het leger der Chaldeeën zette hen na, en zij achterhaalden Sedekia in de vlakten van Jericho; zij namen hem gevangen en brachten hem naar Nebukadressar, de koning van Babel, te Ribla in het land van Hamat, en deze velde vonnis over hem.
Jeremia 52:8
Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde Sedekia in de vlakten van Jericho en zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid.
Mattheüs 20:29
En toen zij uit Jericho gingen, volgde Hem een grote schare.
Marcus 10:46
En zij kwamen te Jericho. En toen Hij met zijn discipelen en een talrijke schare uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timeus, Bartimeus, een blinde bedelaar, aan de weg.
Lukas 10:30
Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.
Lukas 18:35
Het geschiedde nu, toen Hij in de nabijheid van Jericho kwam, dat een blinde aan de weg zat te bedelen.
Lukas 19:1
En Hij kwam Jericho binnen en ging erdoor.
Hebreeën 11:30
Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat [het volk] er zeven dagen lang omheen getrokken was.