Leven na de dood

De wereld heeft een „zedepijl”, en God heeft ons een bijbehorend zedebesef gegeven. Tegelijk zien we dat ontkenning van een leven buiten het ons bekende leidt tot de conclusie dat God Zich Zelf niet aan die moraal houdt: mensen die lijden worden niet getroost, wie zich moeite getroost ziet niet de vrucht van die moeite, enz. Dit maakt het aannemelijk dat dergelijk ontkennen ten onrechte is — te meer daar volkeren over de gehele wereld erkennen dat er wel meer leven is dan het ons bekende. ((Karma.))

Ook op andere punten is ons leven „onaf” bij het sterven: juist als we beginnen te leren hoe we moeten leven sterven we, juist als we vaardig worden gaan we lichamelijk achteruit, en zo voort. Ook hier lijkt het ontkennen van een levensvervolg enkel vragen op te roepen, niet te beantwoorden.

Tegenwerping (Onmogelijke wederopstanding des vlezes):
Natuurkundig is een vleselijke opstanding onmogelijk: dezelfde atomen zijn steeds gerecycled, en hebben deel uitgemaakt van talloze mensen. Daardoor kan een lichamelijke herrijzenis onmogelijk al die mensen tegelijk betreffen, en valt een opstanding in het vlees niet te rijmen met een daaropvolgend eeuwig leven. (Een sequentiële opstanding zou wel kunnen, als iedereen herstierf voordat de volgende persoon met wie hij materie deelde opstond.)
Antwoord:
Het is nog sterker: in veel gevallen hebben elementaire deeltjes niet eens een identiteit, zodat de uitspraak dat deeltje d₁ op tijdstip t₁ hetzelfde deeltje is als deeltje d₂ op tijdstip t₂ betekenisloos is. Het is ook de vraag of de Bijbel dat bedoelt. Paulus stelt in 1 Korinthiërs 15:35-50 en 2 Korinthiërs 5:1-9 duidelijk dat het niet materieel ons aardse lichaam is waarmee we op zullen staan. Anderzijds is de opstanding even duidelijk lichamelijk, met een opstandingslichaam dat ons lichaam zal zijn. Er is sprake van een transformatie (1 Korinthiërs 15:51, Filippenzen 3:21) waarbij het lichaam verandert, maar de identiteit als „ons lichaam” behouden blijft.
Lichamelijke identiteit is immers geen materie-identiteit: ons lichaam blijft ons lichaam, onafhankelijk van spijsverteringsprocessen die de materiële samenstelling daarvan wijzigen. Het zijn de spatiotemporele continuïteit en de verbinding met onze geest die die identiteit vormen, en zo blijkt Jezus aardse lichaam dan ook verdwenen na Zijn opstanding.
Overigens is het niet zeker dat Romeinen 8:11 over de wederopstanding spreekt — het kan ook doelen op de werking van de Heilige Geest op het aardse lichaam van de geestelijke Christen.
Tegenwerping (Anthropomorfe hemel):
De hemel is gewoon een wensdroom van de mens. De Germanen hadden het Walhalla waar je eeuwig kon strijden, de Indianen hun Eeuwige Jachtvelden, de Islamieten hun ideale oase, en de moderne mens een psychedelische hemel, met een tunnel van licht, wolken van vrede, en kosmische eenheid.
Antwoord:
Daar is veel van waar: mensen hebben de hemel — en de hel — altijd ingekleed met cultureel bepaalde fantasieën. Er is echter een belangrijk verschil tussen volksgeloof en de officiële leer. De Koran staat vol „aardse” beschrijvingen van de hemel, en daar vallen volksgeloof en leer goeddeels samen. De Bijbel daarentegen is heel terughoudend in het beschrijven van de hemel; enkel in het zwaar symbolische boek Openbaring staat een beschrijving van het Nieuwe Jerusalem. Daar liggen leer en volksgeloof ver uiteen, en kan het ene niet op het andere beoordeeld worden.
Tegenwerping (Onrechtvaardige hel):
Voor iemand die het heil afwijst zijn er twee mogelijkheden. Hetzij hij zou onder andere omstandigheden Jezus wel aangenomen hebben, in welk geval hij dus door pech veroordeeld wordt; hetzij hij zou onder geen enkele omstandigheid tot bekering zijn gekomen, in welk geval hij geen kans had en God onrechtvaardig was zo'n ziel te scheppen.
Antwoord:
((Te doen — en dit hoort elders, op een plaats waar ook de juiste betekenis van „hel” wordt uitgelegd.))