Liefhebben

Αγαπαω
Geestelijke liefde: dienend, gevend, opofferend liefhebben.
Φιλεω
Zielsliefde: kameraadschappelijk liefhebben.
In samenstellingen: φιλαντρωπια = mensenliefde, φιλαδελφια = broederliefde.
(Εραω)
Lichamelijke liefde: zinnelijk of begerend liefdhebben. (Vergelijk „ερως”, zinnelijke liefde, begeerte.)
De eigennaam „Εραστος” = „beminnelijk” komt voor, evenals het verwante ερωταω, „bidden om”, „vragen om”.
(Στεργω)
Liefhebben (met de door de natuur ingegeven liefde tussen ouders en kinderen).
In Romeinen 1:31 en 2 Timotheüs 3:3 een ontkennende vorm: „αστοργος” = „zonder liefde”, „liefdeloos”.

Het verschil tussen αγαπαω en φιλεω is vitaal voor een correct begrip van het eerherstel van Petrus. We kennen diens oude arrogantie:

Mattheüs 26:33-35a
Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen.
Marcus 14:29-31a
En Petrus zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zeker niet! En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden, in deze nacht, voordat de haan tweemaal kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. Hij zeide steeds heftiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen.
Lukas 22:33
Hij zeide tot Hem: Here, met U ben ik bereid ook gevangenis en dood in te gaan!
Johannes 13:37
Petrus zeide tot Hem: Here, waarom kan ik U thans niet volgen? Ik zal mijn leven voor U inzetten!

Na Zijn opstanding beproeft Jezus het hart van Petrus (die hij natuurlijk na wat er gebeurd is geen Petrus meer kan noemen):

(Voor de herkenbaarheid heb ik de onverbogen vormen van de twee werkwoorden ingevoegd.)

Johannes 21:15-17
Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, αγαπαω gij Mij waarlijk, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik U φιλεω. Hij zeide tot hem: Weid mijn lammeren. Hij zeide ten tweeden male weder tot hem: Simon, zoon van Johannes, αγαπαω gij Mij waarlijk? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U φιλεω. Hij zeide tot hem: Hoed mijn schapen. Hij zeide ten derden male tot hem: Simon, zoon van Johannes, φιλεω gij Mij? Petrus werd bedroefd, dat Hij voor de derde maal tot hem zeide: φιλεω gij Mij? En hij zeide tot Hem: Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik U φιλεω. Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen.

Petrus heeft zijn lesje geleerd: vroeger zou hij zeker uitgeroepen hebben dat hij Jezus meer αγαπαω dan de anderen. Nu beweert hij slechts Jezus te φιλεω. „Αγαπαω je me überhaupt?” vraagt Jezus dan. Weer claimt Petrus enkel te φιλεω. Als Jezus tenslotte zijn φιλεω in twijfel lijkt te trekken barst hij in huilen uit: zou Jezus zelfs menen dat hij díe liefde niet had?

Zonder het onderscheid in de werkwoorden klinkt het (zoals helaas in menige Nederlandse vertaling) alsof Petrus niets geleerd heeft.