De wereldꜛ
Zonder een externe wereld is er geen interactie mogelijk. Het bestaan van de wereld is redelijk in het licht van de schepping. Deze wereld kent een orde die inductie mogelijk maakt: de informatiearmoede. Die armoede is ook weer begrijpelijk vanuit God, maar daarbij ontstaat een cyclus: het bestaan van God levert de kortste verklaring van het bestaan van die informatiearmoede, maar die kortste verklaring heeft pas betekenis als die armoede een feit is. Het is echter een feit dat wij in die armoede geloven. ((Te doen: God is een God van orde 1 Korinthiërs 14:33. Onder het Christendom ontstond wetenschap, vanuit de verwachting van een ordelijke wereld.))
Geloof in een ander is nodig voor interactie, en dus a posteriori voor een discussie over religie. En slechts uitgaande van het a priori geloof dat er een wereld bestaat, en dat die wereld structuur kent en zich aan Ockhams scheermes houdt (dat wil zeggen informatiearm is), en dat ons denken zijn oorsprong vindt in een soevereine geest als kenbron, kunnen we iets over die wereld zeggen.
De informatiearmoede is redelijk, omdat God wil dat wij als eindige wezens redelijke beslissingen kunnen nemen, dat wij enig begrip kunnen hebben, Hem kunnen kennen, en ethisch juist kunnen handelen. Die informatiearmoede is in zekere zin kunstmatig: voor God geldt zij niet, en ook de wiskunde heeft een oneindige informatieinhoud.
Identiteit volgt uit Gods intentie. Dat geldt zowel voor identiteit door plaats en/of tijd heen (ook bij verandering, zoals ons lichaam dat ons lichaam blijft ook al bestaat het steeds uit andere moleculen en heeft het steeds een andere vorm) als voor identiteit van bedoeling: ik kan praten over hetzelfde als Marie, als dat Gods intentie van ons gesprek is.
De atheïst heeft geen basis voor een geloof in de orde van de wereld (en kan dus specifiek wonderen niet verwerpen om die reden). Omgekeerd kan hij zich ook niet zomaar beroepen op die wetten om bijvoorbeeld zijn geloof in evolutie te funderen. Welk geloof hij ook heeft op dit punt, het is ongebaseerd. Verder heeft hij geen argument voor het wonder van het bestaan op zich van het heelal.
Tegelijk toont hij door zijn leven echter dat hij voluit gelooft in die orde: hij vertrouwt zonder meer op de natuurwetten.
Atheïsten bekijken agent-causaliteit dikwijls met groot wantrouwen, terwijl de Christen juist de gebeurteniscausaliteit ziet als slechts een afgeleide van de agentcausalitelt: immers, alle causaliteit begint bij God, die agent is en geen gebeurtenis.
- Tegenwerping (Schepper onvolmaaktꜛ):
- Een volmaakte God die iets anders — en zeker iets minders — schept dan een kopie van Zichzelf is een tegenspraak. Wie zoiets minders schept is onvolmaakt.
- Antwoord:
- ((Te doen. God bestaat een transcendentieniveau hoger dan de schepping, dus een kopie van zichzelf is een lastig begrip. Mogelijk zou een oneindige regressie van goden die elkaar scheppen voldoen. Dan is een geschapen kopie van de ongeschapen want noodzakelijke God incoherent. Het samengaan van Gods volmaaktheid en de onvolmaaktheid der schepping in het algemeen wordt elders (hier en hier) behandeld.))