Πετρα

Het woord πετρα verwijst naar een rotsbodem of een uit de grond oprijzend stuk rots dat deel uitmaakt van de bodem, overeenkomend met het Hebreeuwse tsur.

Mattheüs 7:24
Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.
Mattheüs 7:25
En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.
Mattheüs 27:51
En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden,
Lukas 6:48
Hij is gelijk aan iemand, die bij het bouwen van een huis diep gegraven en het fundament op de rots gelegd heeft. Toen een watervloed kwam en de stroom tegen dat huis aansloeg, kon hij het niet aan het wankelen brengen, omdat het goed gebouwd was.
Lukas 8:6
En een ander deel viel op de rotsbodem, en toen het opkwam, verdorde het, omdat het geen vochtigheid had.
Lukas 8:13
Die op de rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig.
1 Korinthiërs 10:4
en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.
(Paulus refereert hier aan de Joodse Midrasj over de Rots.)
Openbaring 6:15-17
En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?

In de volgende verzen wordt λιθος (steen) naast πετρα (rots) gebruikt.

Mattheüs 27:60
en hij legde het in zijn nieuw graf, dat hij in de rots had laten uithouwen en na een grote steen voor de ingang van het graf te hebben gewenteld, ging hij heen.
Marcus 15:46
En deze kocht linnen en legde Hem in een graf, dat in een rots uitgehouwen was, en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf.
Romeinen 9:33
gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
1 Petrus 2:7-8
U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.

Ook wordt het verwante woord πετρωδες, plek vol steen, aangetroffen (van (πετρα + –ιδες = eruitziend als, -vormig, -achtig, van ειδος = zicht, vorm).

Mattheüs 13:5
Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had,
Mattheüs 13:20-21
De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val.
Marcus 4:5
Een ander deel viel op steenachtige bodem, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had.
Marcus 4:16
En evenzo zijn, die op steenachtige plaatsen gezaaid worden, degenen, die, zodra zij het woord horen, het terstond met blijdschap aannemen.