De standaardinterpretatie: fundamentele onbepaaldheid

Van verschillende kanten werd geopperd dat het gedrag van elementaire deeltjes fundamenteel onbeschrijfbaar zou zijn. Volgens die ideeën was het niet een (eventueel onoverbrugbaar) gebrek aan kennis dat maakte dat dat gedrag ons willekeurig toescheen, maar was die willekeur fundamenteel — en het woord ‚willekeur’ ging hier opeens betekenen: principieel onmogelijk te beschrijven. Terecht maakte Albert Einstein hier groot bezwaar tegen: „Der Herrgott würfelt nicht”, want feitelijk werd hier gezegd dat het onwetenschappelijk zou zijn hier toch een verklaring te zoeken. Dat veld van onderzoek werd verboden terrein verklaard voor de wetenschap, op grond van een filosofische overtuiging dat de gezochte verklaring eenvoudigweg niet bestond. Helaas kon Einstein geen oplossing bieden voor het probleem, en zo werd een antiwetenschappelijk dogma een deel van de natuurkundige traditie. (Een zekere verzachting werd nog gebracht door Niels Bohr, die met zijn „Kopenhageninterpretatie” stelde dat een deeltje wellicht alle mogelijke gedragingen tegelijkertijd vertoonde, maar in verschillende werelden. Helaas maakt die interpretatie het bestaan van überhaupt enige natuurwet overbodig doordat het de orde in de wereld reduceert tot een orde-eiland.)

Nu heeft deze aanname twee consequenties:

Praktisch
Er onstond een wonderlijk model, dat niet alleen tegen ons alledaags begrip inging, maar ook tegen fundamentele resultaten uit andere gebieden van de natuurkunde. Zo volgt bijvoorbeeld (het experiment van Alain Aspect, die het gedachtenexperiment van Einstein, Podolsky en Rosen uitvoerde) dat communicatie sneller dan het licht mogelijk moet zijn, iets wat in strijd is met de relativiteitstheorie.
Theoretisch
De kansverdeling van de gevonden waarden is niet meer het gevolg van een onderliggend compact model: de waarden zijn nu het model, en de verklaring van de waarden is niet kleiner dan de opsomming ervan. Met andere woorden: verklaring is onmogelijk geworden.

Op dezelfde wijze lijkt de gevolgtrekking uit het Einstein-Podolsky-Rosen-­gedachtenexperiment dat er een signaal van het ene naar het andere deeltje moet reizen nadat het eerste, maar voordat het tweede is bekeken. Als het experiment zorgvuldig wordt uitgevoerd, met een grote afstand tussen de deeltjes en een korte tijd tussen de inspecties, moet dit signaal sneller dan het licht communiceren.

De meeste natuurkundigen stellen liever dat de deeltjes helemaal geen draairichting hebben (dat de pillen helemaal niet in een van de helften zitten) totdat ze gezien worden. Er is geen communicatie sneller dan het licht; er is enkel de observatie. Welnu, één waarnemer kan nooit die twee waarnemingen doen binnen die korte tijd, dus het gehele systeem inclusief waarnemingsapparatuur (en zelfs eventueel inclusief waarnemende collega) kiest pas een definitieve toestand als de waarnemer het beschouwt.

Dit leidt tot een vorm van moeitevol solipsisme. ((Toevoegen: Schroedingers kat.))

((Wijsgerig is dit een vorm van idealisme: in plaats van een werkelijkheid buiten de geest te beschrijven, wordt hier beschreven wat er in ons bewustzijn gebeurt: het ineenvallen van de golffunctie betekent gewoon: zekerheid krijgen waar eerst een scala van mogelijkheden bestond. In zoverre het realistisch wordt opgevat is het in tegenspraak met bewustzijnstheorieën die invloed van de geest op de materie ontkennen, zoals het epifenomenalisme. Natuurlijker is een conceptuele interpretatie.))