Jakobus de broeder van Jezus

Jezus had vier broers, van wie de oudste Jakobus heette (Mattheüs 13:55, Marcus 6:3).

Marcus verhaalt ons een gebeurtenis uit het leven van Jezus (Marcus 3:21, Marcus 3:31): Zijn moeder en broers wilden Hem meenemen omdat ze meenden dat Hij gek geworden was. Ook Johannes (Johannes 7:3-5) meldt dat Zijn broers niet in Hem geloven, en Hem daarom spottend oproepen Zich publiek bekend te maken.

Maar Lukas en Paulus vertellen ons hoe Jakobus, de broer van Jezus, een hoofdrol speelde in de eerste Christengemeente (Handelingen 15:13, Handelingen 21:18-19, Galaten 1:19, Galaten 2:9), en van Josephus, die geen Christen was, leren we dat hij om het geloof in zijn Broer zelfs gestenigd is.

Aan een dergelijke verbazingwekkende omwenteling moet een bijzondere ervaring ten grondslag liggen. De meest natuurlijke verklaring schijnt dan toch die te zijn welke Paulus geeft in 1 Korinthiërs 15:7a: „Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus,” — Jakobus heeft de opgestane Jezus ontmoet.

Dit argument wint aan waarde door de onpartijdigheid van de bronnen. Marcus en Johannes, die het ongeloof van de broers melden, geven niet de minste hint van een latere bekering. Omgekeerd schrijven Lukas en Paulus niets over een aanvankelijk ongeloof. De Nieuwtestamentische auteurs doen toch al geen enkele poging de opstanding te bewijzen, maar hier is wel extra duidelijk dat de ons verschafte gegevens niet ingegeven worden met een apologetisch oogmerk. En het martelaarschap van Jakobus leren we niet eens van een Christen, maar van de Joods-Romeinse geschiedschrijver Josephus.