Het grammaticaal geslachtꜛ
(Dit hoort niet onder correspondentie — eerder andersom.)
Exegetisch belangrijk is het feit dat het Griekse telwoord éénꜛ verschillende vormen voor de drie geslachten kent: ἑιςꜛ, μ̔ιαꜛ en ἑνꜛ voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. De uitdrukking „één zijn” komt dan voor in twee vormen: corresponderend en onzijdig.
Corresponderend betekent de uitdrukking „één zijn van wil of overtuiging”.
- Galaten 3:28z
- gij allen zijt immers één in Christus Jezus.
Onzijdig betekent het „één zijn in wezen”, hetgeen enigszins plat te vertalen zou zijn als „één pot nat”, „lood om oud ijzer”. Dit is een veel fundamentelere gelijkheid, die los staat van onze wil en overtuiging.
- Johannes 10:30
- Ik en de Vader zijn één.
Hier claimt Jezus dus een gelijkwaardigheid met God, die niet in tegenspraak is met het feit dat Hun willen in Gethsemane niet overeenkwamen. Uit Johannes 10:31 blijkt dan ook dat de Joden de godsclaim (h)erkennen.
- Johannes 17:21a
- opdat zij allen één zijn,
- Johannes 17:11z
- dat zij één zijn zoals Wij.
Het feit dat de Christenen het zo vaak oneens zijn betekent niet dat God dit gebed van Jezus niet verhoord zou hebben: alle Christenen hebben dezelfde wezenlijke status, ook al zijn ze onderling nog zo verdeeld.
- 1 Korinthiërs 3:8a
- Wie plant en wie begiet, staan gelijk;
- (Letterlijk: „zijn {onzijdig} één”.)