Goedheid en almacht

((Dit moet een dialoog met een wezen op het eiland worden.))

Tegenwerping (Goedheid strijdig met almacht):
Ofwel goedheid beperkt de transcendente geest, ofwel andersom. In geval 1 is die geest niet almachtig, en dus een beperkte geest, en in het andere geval betekent „goed” enkel „wat die geest wil”, en heeft „die geest is goed” geen betekenis. Derhalve is almacht strijdig met goedheid
Antwoord:
Dat eerste is waar: een almachtige geest kan niet onderworpen zijn aan een hogere maatstaf.
— Aha! Dus dan is die geest niet onderworpen aan een maatstaf van goedheid, en betekent de zin „God is goed” niets.
— Dat is niet helemaal waar: als ik een maatstaf verzin kan ik mezelf daarmee meten, en kunnen ook anderen mij daarmee meten. Dat is niet betekenisloos.
— Maar als „goed” betekent „overeenkomend met de wil van de transcendente geest”, dan is die transcendente geest per definitie goed. Ook als die geest wil dat wij elkaar martelen en vermoorden, of als die geest zelf ons laat lijden is hij nog altijd goed, want dat gedrag komt dan overeen met de wil van die geest.
— Dat is waar. Het woord „goed” moet dus iets anders betekenen.
— Maar dan is er dus een maatstaf buiten die geest, en is die geest niet almachtig.
— Neen hoor, dat hoeft helemaal niet. Goedheid kan nog steeds zijn oorsprong vinden in die geest; het mag alleen niet betekenen „overeenkomend met de wil van die geest”.
(())