De ziel geven

De aanwezigheid van de ziel maakt levend. Sterven behelst dan ook de scheiding van ziel en lichaam.

Genesis 35:18
En toen haar het leven {= haar ziel} ontvlood, want zij stierf, noemde zij hem Ben-oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin.
1 Koningen 19:2-4
zond Izebel een bode tot Elia om te zeggen: Zo mogen de goden doen, ja nog erger, indien ik morgen om deze tijd uw ziel niet gelijk zal maken aan de ziel van een hunner. Toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en gekomen tot Berseba, dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter. Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zeide: Het is genoeg! Neem nu Here, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
Job 11:20
Maar de ogen der goddelozen zullen versmachten, elke toevlucht is hun afgesneden, wat zij te verwachten hebben, is het uitblazen van de adem.
Klaagliederen 2:12
Aan hun moeders vragen zij: waar is koren en wijn? terwijl zij versmachten, als verslagenen, op de pleinen der stad, terwijl hun leven wegvliet aan de borst van hun moeders.
(Waarschijnlijk betekent dit eerder dat zij hun hart uitstortten — Hanna gebruikt dezelfde woorden.)
Ezechiël 18:4
Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; de ziel die zondigt, die zal sterven.
Ezechiël 18:20a
De ziel die zondigt, die zal sterven.
Ezechiël 18:27
Maar als een goddeloze zich bekeert van zijn goddeloze daden, en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij het leven behouden.
Lukas 12:20
Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?

Het Grieks kent een werkwoord εξψυχω (letterlijk ‚uitzielen’), sterven.

Handelingen 5:5a
En bij het horen van deze woorden viel Ananias neder en blies de adem uit.
Handelingen 5:10
En zij viel terstond neder voor zijn voeten en blies de adem uit; en de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en zij droegen haar uit en begroeven haar bij haar man.
Handelingen 12:23
En terstond sloeg hem een engel des Heren, omdat hij God de eer niet gaf; en hij werd door wormen gegeten en blies de adem uit.

Ook het omgekeerde geldt.

1 Koningen 17:21-22
Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren. En de Here hoorde naar de stem van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend werd.

Terwijl hun lichamen in het graf liggen, zijn de zielen der gestorven heiligen bij God.

Openbaring 6:9
En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden.
Openbaring 20:4m
en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God,

Dit „ontzielen” maakt onrein. Daarom kan wie of wat bij een sterven aanwezig is zich „verontreinigen aan een (uittredende) ziel”. Merk op dat dit zielsuittreden hieronder op één lijn gesteld wordt met andere uitvoeiingen uit het lichaam.

Leviticus 21:1
En de Here zeide tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen, dat geen hunner zich aan een dode zal verontreinigen onder zijn volksgenoten,
Leviticus 22:4
Geen van Aärons nakomelingen, die melaats is of een vloeiing heeft, zal eten van de heilige gaven, totdat hij gereinigd is; evenmin hij die iets aanraakt, dat onrein geworden is door een dode, of iemand die een zaaduitstorting heeft,
Numeri 5:2
Gebied de Israëlieten, dat zij uit de legerplaats wegzenden alle melaatsen, allen die een vloeiing hebben, en allen die onrein zijn door aanraking van een lijk;
(Het „aanraking van” staat niet in het Hebreeuws.)
Haggaï 2:13
En Haggaï zeide: Indien iemand onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein.