Gods rechtvaardig handelen met Farao

God is niet onrechtvaardig jegens Farao. In eerste instantie verhardt deze zelf zijn hart, zoals de Filistijnen zich later ook zullen herinneren.

1 Samuël 6:6
Waarom toch zoudt gij uw hart verharden, zoals de Egyptenaren en Farao hun hart verhard hebben? Lieten zij hen niet trekken, toen Hij hun zijn macht liet gevoelen, en zij gingen?

God, in zijn voorkennis, weet dat hij dit zal doen.

Exodus 3:19
Ik weet echter, dat de koning van Egypte u niet zal toestaan te gaan, zelfs niet door een sterke hand.
Farao doet dit weliswaar onder meer door de toverkunsten van zijn geleerden, maar zelfs als dezen hem verklaren dat de vinger Gods hier aan het werk is blijft hij verstokt. Vijf plagen lang geeft God hem de gelegenheid zich te bekeren.
Exodus 7:12-14
Ieder wierp zijn staf neer en deze werden tot slangen; de staf van Aäron echter verslond hun staven. Maar het hart van Farao verhardde en hij luisterde niet naar hen, zoals de Here gezegd had.
En de Here zeide tot Mozes: Het hart van Farao is onvermurwbaar, hij weigert het volk te laten gaan.
Exodus 7:20-23
En Mozes en Aäron deden, zoals de Here geboden had; hij hief de staf op en sloeg het water in de Nijl voor de ogen van Farao en zijn dienaren, en al het water in de Nijl werd in bloed veranderd; de vis in de Nijl stierf, zodat de Nijl stonk en de Egyptenaren het water uit de Nijl niet konden drinken; en er was bloed in het gehele land Egypte. Maar de Egyptische geleerden deden door hun toverkunsten hetzelfde, zodat het hart van Farao verhardde en hij naar hen niet luisterde, zoals de Here gezegd had. Farao wendde zich af, ging naar huis en nam ook dit niet ter harte.
Exodus 8:15
Maar toen Farao zag, dat er verlichting was ingetreden, liet hij zijn hart niet vermurwen en luisterde niet naar hen, zoals de Here gezegd had.
Exodus 8:17-19
Toen deden zij aldus; Aäron strekte zijn hand uit met zijn staf en sloeg het stof der aarde, en de muggen kwamen op mens en dier. Alle stof der aarde werd muggen in het gehele land Egypte. Ook de geleerden deden hetzelfde om door hun toverkunsten de muggen te voorschijn te brengen; maar zij konden het niet. En de muggen kwamen op mens en dier. Toen zeiden de geleerden tot Farao: Dit is Gods vinger. Maar het hart van Farao verhardde, en hij luisterde niet naar hen, zoals de Here gezegd had.
Exodus 8:31-32
En de Here deed naar het woord van Mozes: de steekvliegen verlieten Farao, zijn dienaren en zijn volk; niet een bleef er over. Toch liet Farao zijn hart ook ditmaal niet vermurwen; hij liet het volk niet gaan.
Exodus 9:7
Toen zond Farao heen en zie, van het vee der Israëlieten was zelfs niet een stuk gestorven. Toch bleef het hart van Farao onvermurwbaar en liet hij het volk niet gaan.

Pas nadat Farao zesmaal tegen God heeft gekozen verhardt God diens hart wanneer dat nodig is om hem te laten volharden in zijn zonde.

Exodus 9:10-12
Toen namen zij roet uit een smeltoven, gingen voor Farao staan en Mozes strooide het in de lucht en er kwamen bij mens en dier zweren, die als puisten uitbraken, zodat de geleerden niet konden blijven staan voor Mozes, vanwege de zweren; want de geleerden kregen evenzeer zweren als alle Egyptenaren. Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij naar hen niet luisterde, zoals de Here tot Mozes gezegd had.

God wil Farao namelijk niet meteen vernietigen, maar Zijn kracht tonen en Zijn naam verheerlijken.

Exodus 9:15-16
Reeds nu had Ik mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te slaan en zoudt gij van de aarde weggevaagd zijn; doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde.

Nog éénmaal is het niet eens nodig dat God Farao's hart verhard: dat doet hij zelf al. Als Farao zich echter serieus dreigt te bekeren laat God dat niet toe.

Exodus 9:30
Maar wat u en uw dienaren aangaat, ik weet, dat gij nog niet vreest voor het aangezicht van de Here God.
Exodus 9:34-25
Maar toen Farao zag, dat de regen, de hagel en de donderslagen hadden opgehouden, ging hij voort met zondigen; hij liet zijn hart niet vermurwen, hij noch zijn dienaren. Het hart van Farao verhardde, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan, zoals de Here door Mozes gezegd had.
Exodus 10:16-20
Toen haastte Farao zich Mozes en Aäron te ontbieden en hij zeide: Ik heb gezondigd tegen de Here, uw God, en tegen u. Nu dan, vergeef toch nog ditmaal mijn zonde en bid de Here, uw God, dat Hij althans deze dood van mij doe wijken. Toen ging hij van Farao heen en bad tot de Here. En de Here liet een andere, een zeer sterke westenwind waaien, die de sprinkhanen meevoerde en ze in de Schelfzee dreef: niet één sprinkhaan bleef er over in het gehele gebied van Egypte. Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan.
Exodus 10:27
Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij hen niet wilde laten gaan.
Exodus 11:9-10
En de Here zeide tot Mozes: Farao zal naar u niet luisteren, opdat mijn wonderen in het land Egypte talrijk worden. Mozes en Aäron nu hebben al deze wonderen gedaan voor het aangezicht van Farao. Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan.
Exodus 14:4
En Ik zal het hart van Farao verharden, zodat hij hen achtervolgt. Dan zal Ik Mij aan Farao en aan zijn gehele legermacht verheerlijken, en de Egyptenaren zullen weten, dat Ik de Here ben. En zij deden alzo.
Exodus 14:8
Zo verhardde de Here het hart van Farao, de koning van Egypte, zodat hij de Israëlieten achtervolgde. Maar de Israëlieten zetten hun uittocht voort, door een verheven hand geleid.
Exodus 14:17-18
Maar zie, Ik zal het hart der Egyptenaren verharden, zodat zij hen achterna zullen trekken, en Ik zal Mij verheerlijken aan Farao en aan zijn gehele legermacht, aan zijn wagens en aan zijn ruiters. En de Egyptenaren zullen weten, dat Ik de Here ben, doordat Ik Mij verheerlijken zal aan Farao, aan zijn wagens en aan zijn ruiters.