Handelingen geschreven als verdediging van Paulus

Deze precisie wordt nog een extra begrijpelijk als we weten dat Lukas zijn boeken waarschijnlijk schreef als deel van de verdediging van Paulus van Tarsus. De aanzienlijke Romeinen hadden tot dan toe weinig tot geen belangstelling voor die nieuwe secte gehad, maar nu was er een Romeins burger die zich vanwege dat geloof gerechtelijk op de keizer had beroepen, en dus moest men zich inwerken in de materie. Voor- en tegenstanders zullen hun versie op papier hebben gezet, en het keizerlijk hof zal gecorrespondeerd hebben met de bezettingsmacht in Judea en elders om nadere inlichtingen. In zo'n situatie is het verstandig zich aan de feiten te houden.

Dit verklaart ook waarom Handelingen, dat uiteindelijk een verslag is van Paulus' handelen, beschrijvingen van het leven van andere apostelen bevat waar die te maken hebben met voor de Romeinen controleerbare bronnen. Zo zien we de botsingen met de Joodse religieuze (Handelingen 4:1-20, Handelingen 5:17-40, Handelingen 6:12-7:60) en staatkundige (Handelingen 12) overheid, de bekeringen van de minister van financiën van de Ethiopische koningin Candacé, van de Romeinse centurion Cornelius, van de landvoogd Sergius Paulus (Handelingen 13:7-12) — stuk voor stuk zaken die voor de Romeinse overheid zo na te vragen waren, en die tijdens de rechtszaak op zouden kunnen komen.

Lukas geeft veel namen, zoals het in een verdedigingsstuk betaamt — allen zijn tenslotte potentiële getuigen. Behalve de hierboven al genoemden, nog:

De vriendschapssluiting van Herodes met Pontius Pilatus (Lukas 23:12) zal in Rome controleerbaar zijn geweest.

Daarentegen laat Lukas consequent alles weg wat niet relevant is voor de verdediging. Veel van de ellende die Paulus in 55 of 56 opsomt in 2 Korinthiërs 11:23-27 beschrijft Lukas niet. Het zou voor Christenen heel interessant zijn geweest, maar hoort niet thuis in een rechtszaak.

Tegenwerping (Late Lukas):
Lukas schreef zijn boeken laat. In Handelingen 19:35 noemt hij Efese een νεωκορος (tempelbewaarder), een titel die het pas kreeg in het jaar 89 na Christus. Hij plaatst (evenals Johannes) Bethsaïda in Galilea, waar het pas deel van ging uitmaken in 93 na Christus, na de dood van Herodes Agrippa II.
Antwoord:
De Romeinse toekenning van de titel betrof (zoals steeds bij deze titel) de keizerstempel, de tempel der Sebastoi. In Handelingen wordt de term gebruikt om de relatie tussen de stad en de Artemistempel aan te duiden (en in het geheel niet als titel). Dit argument is daarmee analoog aan een non-sequitur als: „Hier wordt Jan een vriend van Marietje genoemd, maar dat is een anachronisme: Jan kreeg de eretitel ‚Vriend van de Koning’ pas later.”
Waar plaatst Lukas Bethsaïda in Galilea? Het is het laat geschreven evangelie van Johannes dat (in Johannes 12:21) het dorpje in Galilea plaatst. De naam komt enkel voor in Lukas 9:10 en Lukas 10:13. De locatie van Bethsaïda is overigens onbekend. De naam betekent ‚vishuis’ of ‚visserskwartier’, en er kunnen gemakkelijk meer dorpjes met die naam hebben bestaan — grotere gemeenschappen die een vissersdorpje buiten hun kern hadden.
Tegenwerping (Lukas wist van de val van Jeruzalem):
Waar Marcus 13:14 een vage verwijzing heeft naar de „gruwel der verwoesting”, beschrijft Lukas in detail de Romeinse belegering van Jeruzalem (Lukas 21:20-24, met meer detail in Lukas 19:43).
Antwoord:
Iets beschrijven in voor Romeinen herkenbare termen is niet hetzelfde als weten dat het zo gebeurd is. De voor Joden herkenbare allusie in Marcus zou de Romeinen, die Daniël 9:27 en Daniël 11:30-31 niet kennen (en niet zouden weten dat zij die Kittim waren), niets zeggen — en juist voor hen is die boodschap geruststellend: Jeruzalem is geen wezenlijk gevaar voor Rome — dat in het Oosten wat nare ervaringen had gehad.
Wellicht voegt Lukas hier wat verspreid gegeven informatie samen — ook plaatsen als Mattheüs 22:7 schijnen hierin verwerkt te zijn, maar er staat weinig in zijn beschrijving dat niet ook elders staat. Zo werden wallen rond Jeruzalem al geprofeteerd in Jesaja 29:4, Jeremia 6:6, en Daniël 11:15.