Commentaar op de Evangeliën

In schriftuurlijke zin is een Evangelie een beschrijving van het aardse bestaan van Jezus.

Kanttekeningen.

Mattheüs 4:24-25, Mattheüs 9:36-38
Deze twee teksten, beide inleiding tot een hoofdstuk, staan in parallellisme. Eerst doet Jezus het zelf; daarna „erven” de discipelen Zijn opdracht.
Mattheüs 11:3-5, Lukas 7:18-22 versus Mattheüs 16:1-4, Marcus 8:11-13, Lukas 11:29
Johannes de Doper vraagt niet om een teken, maar krijgt een verslag van de tekenen die hij vanuit zijn gevangenis niet kon zien. De Farizeeën en de Sadduceën daarentegen negeren de talloze tekenen die voor hun ogen gebeuren en eisen arrogant nog een specifiek hemels teken, maar krijgen niets.
Mattheüs 11:17, Lukas 7:32
Een flauw spelletje: aan de ene kant van de straat zitten een paar kinderen die fluitspelen, aan de andere kant een paar die klaagliederen zingen. Langskomende kinderen kunnen het niet goed doen: maken ze rouwmisbaar dan vragen de fluitspelers waarom ze niet dansen; dansen ze dan krijgen ze commentaar van de zingers, en doen ze geen van beiden dan krijgen ze kritiek van twee kanten.
Mattheüs 12:30, Marcus 9:40, Lukas 9:50, Lukas 11:23
Deze verzen hebben dezelfde boodschap. Uit „wie niet voor is is tegen” volgt logisch „wie niet tegen is is voor” en omgekeerd. (Dit heet ‚tertium non datur’, of de wet van de uitgesloten derde; de twee formuleringen heten elkaars contrapositief.)
Mattheüs 14:6, Marcus 6:22
Behaagde: Salome was geen dochter van Herodes, en was waarschijnlijk een jonge uitvoering van haar moeder Herodias, op wie Herodes ook verkikkerd genoeg was geweest om haar tegen de wet in te trouwen.
Mattheüs 16:28, Marcus 9:1, Lukas 9:27
De vraag wie die „sommigen” zijn wordt in het volgende vers beantwoord, en de vorm die die koninklijke waardigheid neemt in het daaropvolgende. Waarschijnlijk verwijst 1 Johannes 1:2 terug naar deze gebeurtenis, en Johannes 1:51z-52 hierheen vooruit (Jezus spreekt niet meer tot Nathanaël maar tot ‚ulieden’). Bij Mattheüs 4:11 waren geen discipelen aanwezig.
Mattheüs 27:15, Marcus 15:6, Lukas 23:17, Johannes 18:39, Handelingen 3:14
Flavius Josephus noemt dit gebruik in zijn Antiquitates 20:9.3. ((Samenvoegen met een deelpagina van αιτεω.))