Commentaar op het eerste Boek der Koningen

1 Koningen 1:34-35
David grijpt hier terug op een weg die eerder door Farao Amanemhet I was bewandeld. Toen die een paleissamenzwering tegen zijn leven ontdekte stelde hij zijn zoon Sesostris I aan als mederegent om een soepele troonsopvolging te bewerkstelligen. Zijn voorbeeld werd gevolgd door alle latere farao's van het Middenrijk, en was ongetwijfeld aan David bekend.
Zie ook 2 Kronieken 26:21.
1 Koningen 3:13, 2 Kronieken 1:12
De grandeur van het rijk van Salomo is archeologisch bevestigd.
1 Koningen 6:36, 1 Koningen 7:11-12
In Oegarit is een gebouw gevonden met dergelijke balken in de muren.
1 Koningen 7:21, 2 Kronieken 3:17
De voetstukken van een dergelijk zuilenpaar zijn teruggevonden in Oegarit.
Uit de cylinderzuilen van Goedea blijkt dat het geven van persoonsnamen aan meubilair of delen van gebouwen heel gewoon was.
1 Koningen 14:31-15:8
Abiam: deze naam betekent ‚vader van Jam’, een Kanaänitische zeegod. In 2 Kronieken 12:16-14:1 heet hij Abia of Abiahoe, ‚vader van JHWH’. Het ‚vader’ betekent hier ‚volgeling’. Dit naamsverschil komt overeen met de manier waarop de auteur hem schildert, als slechte of als goede koning. ((Hoe kom ik hieraan? Het betekent veeleer: „Mijn vader is ‥”.)
1 Koningen 18:26
Hinken: het gaat hier niet zomaar om een spottende beschrijving. Volgens Heliodorus, een Griekse romanschrijver uit de 3e eeuw, hinkten de Fenicische kooplui bij hun aanbidding van „Heracles” (Melqart, de Baäl van Tyrus).