Wensdenkenꜛ
Bij wensdenken trekt men uit de premisse dat iets wenselijk is de conclusie dat het waar is.
„Natuurlijk geloof ik niet in God. Stel je voor, zo'n tiran die ons zwak en vol fouten in de wereld zet en dan rustig gaat zitten kijken of we misschien een fout maken waarop hij ons kan veroordelen. Wat zeg ik? Fout maken? Fout denken is al genoeg — je reinste gedachtenpolitieꜛ! En zichzelf ‚goed’ noemen terwijl hij rustig onschuldige kinderen onder de meest afgrijselijke omstandigheden laat lijden en sterven. En jij wilt dat ik in zó iemand geloof? Weet je wel wat een afschuwelijke misdaden er in de naam van die God gepleegd zijn? Bisschoppen die massavernietigingswapensꜛ zegenen, heilige oorlogen, Jodenvervolgingꜛ‥ Nogal een leuke God om in te geloven! Neen, dank je! Hoe eerder dat geloof de wereld uit is, des te beter is het!”
((Te doen.))
De volgende twee horen bijeen:
- De drogreden der voorstelbaarheidꜛ en de drogreden der onvoorstelbaarheidꜛ
- Een argument aannemen of verwerpen omdat men het zich persoonlijk goed of juist niet kan voorstellen.
- De drogreden van het persoonlijk ongeloofꜛ of het algemeen ongeloofꜛ
- Het feit dat een bewering bij mij, of bij allen, op ongeloofꜛ stuit wil nog niet zeggen dat de bewering onwaar is.
- Hierbij hoort ook de drogreden van de populaire overtuigingꜛ (consensus gentiumꜛ): al die miljoenen lemmingen kunnen het niet verkeerd hebben.