Het graf

((Te doen.))

Graftuinen bij Jeruzalem waren aangelegd langs een rotswand, waarin de graven waren uitgehouwen. Die rotswand had een natuurlijk, grillig verloop, en ook de grafingangen zagen er niet gelijk uit. Zulke tuinen zagen er dus geheel niet uit als moderne begraafplaatsen, met hun tweedimensionale repetitie.

Ieder graf was afgesloten met een zeer grote steen, die de vorm had van onze molenstenen. Het sluiten van het graf was eenvoudig, want de sluitsteen kon rollen in een goot die het diepste was vóór de grafopening. Voor het openen, het weer omhoog rollen van die steen, waren echter al gauw twintig man nodig.

De graven waren meervoudig, en bestonden uit een voorkamer en, afhankelijk van het type, ofwel acht ofwel dertien grafkamertjes. Van buiten af kon men niet in de grafkamertjes kijken; daarvoor moest men de voorkamer in lopen en dan bukken.

((Er zijn dus veel minder ingangen dan begraven personen, en daarmee is de kans dat de vrouwen het verkeerde graf vonden veel kleiner dan op een moderne begraafplaats.))

De tuin (en de hovenier).

Het graf van Jozef van Arimathea ligt in een tuin (Johannes 19:41) vlak buiten de stad (Johannes 19:42) — een ideale plaats dus voor de sabbatswandeling. Die tuin heeft een opzichter (Johannes 20:15) — ongetwijfeld iemand die aldaar in een hutje woonde. Dat maakt ongewone activiteiten, zeker ʼs nachts en/of gedurende de Sabbat, des te onwaarschijnlijker.

Op een begraafplaats is zelfs lichte conversatie verboden, dus het is er extra stil — vreemde bezigheden zullen daardoor extra opgevallen zijn.

Vroomheid zal velen naar die tuin geleid hebben om een steentje op of tegen het graf van een bekende te leggen — de Joodse invulling van de heilige plicht de doden te begraven.

(Indien het gaat om een tuin met maar één graf valt de optie „verkeerd graf” af, evenals de optie dat het lijk later naar een ander graf is verplaatst — maar de kans op zo'n tuin zo dicht bij de stad is zeer klein, gegeven het nijpend tekort aan begraafplaatsen.)

((Te doen.))

De optie dat het de privétuin van Jozef van Arimathea was. In dat geval zal Johanna (de vrouw van Chusa, de huismeester van Herodes Antipas) die goed gekend hebben, zodat vergissing al helemaal uitgesloten was. De tuin zal dan ook degelijk bewaakt zijn geweest, waardoor alleen grafroof met toestemming van Jozef nog een optie zou zijn.