Commentaar op het boek Exodus

Exodus 2:3
Er bestonden verschillende mythen omtrent heersers die in biezen mandjes op de rivier te vondeling waren gelegd, zoals Sargon van Akkad (2251-2196), die gevonden zou zijn door een arbeider bij de bevloeiingswerken en vervolgens gezoogd zou zijn door de godin Isjtar (Astarte). Een zuigeling in die situatie zou dus bijzondere belangstelling opwekken, en wellicht hoopte Mozes' moeder daarop: de toekomstige roem van Mozes zou afstralen op wie hem de rol van Isjtar zou spelen. Ze liet het mandje in ieder geval niet zomaar wegdrijven, zoals blijkt uit de rol van de zuster.
Kistje: dit is hetzelfde woord als gebruikt voor de ark van Noach. Buiten deze twee verhalen komt het woord in de Bijbel niet voor.
Exodus 12:35-36
Het gewone volk in Egypte bezat geen goud of zilver. Het gaat hier dus om de rijken, de bovenklasse, dezelfden die al die jaren geprofiteerd hebben van de uitbuiting der Israëlieten. Voor veel armen was deze uittocht juist een bevrijding, zoals blijkt uit Exodus 12:38.
Exodus 16:31
Manna: Volgens de historicus Manetho stroomde er onder Farao Neferkara (tweede dynastie) gedurende 11 dagen honing door de Nijl. Mogelijk vond er toen in het bovenstroomgebied van de Nijl een zelfde soort manna-neerslag plaats, die een honingsmaak aan het water gaf. Hoewel de continue aanwezigheid van het manna een wonder van Gods zorg was, lijkt de neerslag op zich een natuurverschijnsel te zijn, vergelijkbaar met de kwakkels uit Exodus 16:13 en Numeri 11:31. Meer beschrijving van het manna staat in Exodus 16:14, Exodus 16:20-21, Numeri 11:7.
Exodus 20:7, Deuteronomium 5:11
IJdel gebruiken: dit betekent niet in eerste instantie ‚vloeken’. Een voorbeeld van ijdel gebruik is Genesis 27:20.
Exodus 38:8
Dit wordt soms opgevat als tempel­prostitutie. Dat dit onjuist is blijkt uit het feit dat het (tegen Gods wil) kan degenereren tot tempelprostitutie (1 Samuël 2:22). De oorspronkelijke bediening van deze vrouwen is dus een andere.
Exodus 38:25-27
De helft van 603550 is 301775, hetgeen weergegeven wordt als 100 talenten en 1775 sikkels. Met andere woorden, een talent is 3000 sikkels. In Babylonië werkte men met een talent van 3600 sikkels (60 mina van elk 60 sikkels). In teksten uit Oegarit blijkt dat men ook daar een talent van 3000 sikkels hanteerde (60 mina van elk 50 sikkels).