De drievoudige aard van de mens

De mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. (Pas op: Paulus gebruikt vaak de overdrachtelijke betekenis van ‚geest’ en ‚vlees’.) In het Bijbels taalgebruik is de mens een lichaam, is de mens een ziel, maar heeft de mens een geest. ((Uitwerken: de mens heeft ook een lichaam en een ziel, maar is nooit geest — die geest is een toevoegsel, waardoor de mens meer doet dan „naar zijn aard” handelen.))

1 Thessalonicenzen 5:23
En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven.

Geest, ziel en lichaam staan in contrast, en kunnen derhalve in een parallel gebruikt worden. Positief.

Geest en ziel. (In Jesaja 7:2 betekent „ruach” niet ‚geest’ maar ‚wind’.)

Genesis 45:26-27
Toen zij hem vertelden: Jozef leeft nog en hij is zelfs heerser over het gehele land Egypte, bleef zijn hart er koud onder, want hij kon het niet geloven. Maar toen zij hem al de woorden overbrachten, die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag, die Jozef gezonden had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op.
Genesis 49:6
Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden.
Deuteronomium 2:30z
want de Here, uw God, verhardde zijn geest en verstokte zijn hart, ten einde hem in uw macht te geven, zoals dit heden het geval is.
Jozua 2:11
Toen wij dat hoorden, versmolt ons hart en vanwege u bleef bij niemand meer enige moed {= geest} over, want de Here, uw God, is een God in de hemel boven en op de aarde beneden.
Jozua 5:1
Zodra al de koningen der Amorieten aan de westzijde van de Jordaan en al de koningen der Kanaanieten aan de zee hoorden, dat de Here de wateren van de Jordaan voor het aangezicht der Israëlieten had doen opdrogen, totdat zij erdoor getrokken waren, versmolt hun hart en zij hadden geen moed {= geest} meer vanwege de Israëlieten.
Psalmen 77:7
ik denk in de nacht aan mijn snarenspel, ik peins in mijn hart en mijn geest vorst na.
Jesaja 26:8-9
Van ganser harte {= ziel} verlang ik naar U in de nacht, ja, uit het diepst van mijn gemoed {= geest} zoek ik U; want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid.
Jesaja 57:15z
In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.
1 Korinthiërs 15:45
Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest.
(Dit citeert Genesis 2:7z.)

Ziel en lichaam.

Psalmen 44:25
Want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond.
Psalmen 63:2
O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water.
Spreuken 11:17
Een weldadig man doet zichzelf {= zijn ziel} wel, maar wie onbarmhartig is, kwelt zijn eigen vlees.

En negatief.

Prediker 12:7
en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Mattheüs 10:28
En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel.
Marcus 7:19a
omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik,

Ze staan echter niet los van elkaar: de aanwezigheid van de menselijke geest — Gods adem — in zijn lichaam maakt dat de mens ziel, leven heeft.

Genesis 2:7
toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
Job 33:4
De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen doet mij leven.
Handelingen 17:25

Elihu erkent dit.

Job 34:14-15
Indien Hij zijn aandacht op hem richtte, zijn geest en zijn adem tot Zich terugnam, dan zou al wat leeft tegelijk de geest geven, en de mens zou wederkeren tot stof.

In versterkende parallellie kunnen ze helpen het begrip ‚de complete mens’ te vormen.

Job 7:11
Maar nu zal ook ik mijn mond niet bedwingen, ik wil spreken in de benauwdheid van mijn geest, klagen in de bitterheid van mijn ziel.
Job 12:10
in wiens hand de ziel is van al wat leeft en de geest van ieder sterveling?
Filippenzen 1:27
Alleen, gedraagt u waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vaststaat in één geest, één van ziel medestrijdende voor het geloof aan het evangelie,

Maar ze blijven te onderscheiden.

Hebreeën 4:12
Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten;

God wil dat we Hem met alle drie liefhebben.

Marcus 12:30
Het eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één, en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht.

Te doen: combinaties lev (3820)/levav (8324), ruach (7307)