De natuurwetenschappenꜛ hebben het naturalisme zo niet bewezen, dan toch op zijn minst aannemelijk gemaakt.
Antwoord:
Dat is ten enen male onjuist. De grote natuurwetenschapsman Sir Arthur Stanley Eddingtonꜛ stelde juist terecht dat materialisme nooit aangetoond zou kunnen worden. Hoe zouden we immers ooit kunnen ontdekken dat de wereld materiële (dus niet-mentale) eigenschappen zou hebben? We zijn geesten, en kunnen slechts mentale zaken waarnemen. Dit argument is iets te simpel; we zouden kunnen ontdekken dat de wereld eigenschappen heeft die een gedachte nooit zou kunnen hebben — maar dat zou dan een situatie zijn waarin we redeneren over letterlijk „ondenkbare” zaken — niet onmogelijk, maar wel op voorhand onwaarschijnlijk: zulke zaken zouden a fortiori onmodelleerbaar zijn, en daarmee voluit buiten elke wetenschap vallen.
Naturalisme is een noodzakelijke vooronderstelling voor objectief wetenschappelijk onderzoek.
Antwoord:
Die gedachte draait de zaken om: het zich op voorhand vastleggen op een vooroordeel maakt objectiviteit nu juist onmogelijk — dit is de fout van het sterk methodologisch naturalisme. Wel juist is het zogeheten zwak methodologisch naturalismeꜛ: het afzien van niet-operationaliseerbare verklaringen.
Een geest kan enkel bestaan in een lichamelijke structuur (brein, computer) die de gedachten van die geest vormt. Daarmee zijn goden onmogelijkꜛ, leven na de dood onmogelijkꜛ, en al dergelijke fantasieën onrealiseerbaar.
Antwoord:
Immanente geesten en goden wellicht, maar een transcendente geest niet, om twee redenen. Ten eerste kunnen de wetten in de hogere wereld heel anders zijn, zodat een substraat voor geest daar niet nodig is.
Maar al is dat niet zo, dan toont de contraire toets dat het argument niet klopt: die structuur kan in de hogere wereld bestaan — als ik een wereld droom heb ik in die droomwereld weliswaar geen brein, maar in mijn daaraan transcendente leefwereld wel.
Gegeven zo'n transcendente geest is leven na de dood dan ook mogelijk, want die geest kan een andere wereld met andere wetten scheppen, waarin dat leven plaats kan vinden. Ook zou die geest een geschikte structuur voor die geesten kunnen scheppen of vormen.
Als reden om naturalist te zijn is dit overigens een cirkelredenering, want dit bezwaar tegen veel religies geldt slechts binnen een naturalistisch raamwerk. „Maar er is bewijs voor mijn stelling: kijk maar rond, er is nergens geest zonder lichaam.” Wel, in deze wereld misschien niet, maar sluit je ogen en droom een wereld waarin geesten geen lichaam nodig hebben. Gemakkelijk genoeg. Men kan geen bewijzen tegen een transcendente positie vinden zonder op zijn minst de ladder af te lopen.
En sterker nog: zelfs voor deze wereld weten we niet of geesten lichamen nodig hebben. Een lichaamsloze geest kan natuurlijk de wereld niet beïnvloeden, dus als zulke geesten bestaan kunnen wij dat niet (naturalistisch) waarnemen.
De wetenschap is uiterst succesrijk in het verklaren van de wereld, zonder daarbij enig beroep te doen op God of bovennatuurlijke inwerkingen.
Antwoord:
Dat is juist — maar juist die „onredelijke effectiviteit” van wiskunde en regelmaat als beschrijvers kan door de wetenschap niet verklaard worden. ((Te doen: verwijzing naar God van orde.)) De wereld „causaal gesloten” noemen plakt slechts een etiket op die onredelijkheid, maar verklaart haar niet. Wij zoeken een wereldbeeld dat een (nagenoeg) causaal gesloten wereld voorspelt, zodat wij kunnen weten niet op een orde-eiland te zitten.