Op het Nijleiland Elefantineꜛ, op de grens tussen Egypte en Nubiëꜛ, is het archief gevonden van een Joodse familie uit de vijfde eeuw vóór Christus. Bij de val van Jeruzalem naar Egypte gevlucht waren ze aldaar als huursoldaat in dienst van de Farao getreden, en hier geplaatst. Zij hadden daar een tempel gehad waarin zij offerden, maar die was vernietigd door boze Chnoem-priestersꜛ, omdat de ram, voor de Joden offerdier, voor hen heilig was.
Een van de weggevoerde families, Murasjuꜛ, is archeologisch te volgen. Zij vestigen een handelshuis dat onder Artaxerxesꜛ en Darius IIꜛ in Nippurꜛ tot grote bloei komt — het archief is bij een opgravingꜛ teruggevonden. Opvallend is dat veel van de (zoals altijd in het Akkadischꜛ in spijkerschriftꜛ begraveerde) kleitablettenꜛ korte met inkt in het Arameesꜛ geschreven samenvattingen bevatten. Blijkbaar was niet iedereen in het bedrijf even vloeiend in de traditionele handelstaal.