De niet-Christen

Waar laat dit de niet-Christen? Feitelijk zijn er drie posities: God aanvaarden, Hem weerstreven en Hem ontkennen. Weerstreven is beangstigend, en slechts een enkele zeer moedige persoon kan dit. Hem aanvaarden kost veel: we moeten onze trots opgeven, onze droom zelf god te zijn en niemand boven ons te behoeven erkennen, onze wens niemand te hoeven gehoorzamen en ons niet te onderwerpen‥ — we moeten onze rebellie opgeven.

Als aanvaarden duur is en weerstreven angstwekkend, dan is het het eenvoudigste de ogen te sluiten, zoals mensen vaak doen in de ontkenningsfase van een naderend gevaar, als men de moed mist het voluit te erkennen.

Dat is de grond van de zelfmisleiding die maakt dat mensen enerzijds menen niet in God te geloven, maar anderzijds toch de betrouwbaarheid van de rede, het bestaan van ethische normen, en zo voort, blijven erkennen. Anderen zien in dat dit intellectueel onhoudbaar is, en vervallen ogenschijnlijk tot een relativisme, waar ze echter bij dieper doorgraven ook niet in blijken te geloven: ten diepste gelooft iedereen in absoluta.

Dat wil niet zeggen dat iedere mens ten diepste een Christen is — verre van dat! Maar iedere mens heeft weet van het bestaan van God, al is dat ook vaag. Paulus beschreef het correct aan de Atheners: God „heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht.” (Handelingen 17:26-28).

Dit boekje wil helpen bij dat tastend zoeken.

Tegenwerping: (Christelijk geloof onbereikbaar):
„Het niet-Christelijk denken is zinledig.” Wellicht, maar de niet-Christen kan dat niet rationeel aanvaarden, want slechts met betrouwbaar denken kan men tot betrouwbare conclusies komen, en als de niet-Christen inderdaad zinledig denkt heeft hij dat betrouwbare denken niet.
Antwoord:
Theoretisch is dat correct. Omdat de niet-Christen echter ten diepste wel in God gelooft, vertrouwt hij ook op de rede. Hij leent in feite van de Christen. En omdat de wereld, ook al ontkent de niet-Christen dat, door God geschapen is, is het een wereld van orde, waarin dat geleende denken ook juiste conclusies oplevert. In de praktijk kan dus ook de niet-Christen deze conclusie trekken — als hij het durft, want daarna kan hij zichzelf niet meer misleiden, en zal dus moeten kiezen tussen God aannemen of Hem weerstreven.
((Dit „weet hebben” blijkt ook uit het getuigenis van zo veel op latere leeftijd bekeerden. Opmerkingen als „eigenlijk, diep in mijn hart, heb ik geloof ik altijd geweten dat God bestond” verwijzen naar het hier bedoelde verschijnsel — en het feit dat dergelijke getuigenissen wereldwijd, door mensen van alle achtergronden, geven worden, naar het bovenculturele aspect ervan.))