Christelijke bronnen

Naast de zevenentwintig geschriften die verzameld zijn in het Nieuwe Testament, kennen we:

De Agrapha
Ruim 250 overleveringen van uitspraken van Jezus, die naderhand genoteerd zijn in verschillende geschriften. Vele van deze bevestigen, of werpen een nieuw licht op de gegevens die ons in de kanonieke evangelieën zijn overgeleverd. Overigens is de kwaliteit zeer uiteenlopend.
Kerkdocumenten
De vroegste hiervan is de brief van Barnabas, uit 60 na Christus (als de datering door Berger & Nord juist is). Andere belangrijke werken zijn de brief van Clemens, de Herder van Hermas, en de Didachè
De theologische werken der Kerkvaders
Pogingen theologische vragen te beantwoorden, zich afzettend hetzij tegen andere Christenen, hetzij tegen heidenen.
De vroeg-Christelijke lectuur
Romantische verhalen met (vooral) de Apostelen als helden.
Het boek Elchesai, het geheime Marcus­evangelie, het onbekende Berlijnse Evangelie, het Getuigenis van Petrus, het Hebreeën­evangelie, het Nazareeër­evangelie, het Ebionieten­evangelie, Het Egyptenaren­evangelie, de Brief der Apostelen, de Brief aan Rheginus, verschillende versies van de Openbaring van Petrus, de Brief aan de Laodicenzen, de Derde Brief aan de Korinthiërs, een groot aantal Handelingen en Lijdensverhalen van Paulus (waaronder de Handelingen van Paulus en Thecla), het Lijdensverhaal van Petrus (met het beroemde „quo vadis?”), het Protevangelie van Jakobus (over het kindeke Jezus — hieruit komt de gedachte dat Maria ook na Jezus' geboorte maagd gebleven is), het Protevangelie van Thomas.
Sectarische geschriften
het Getuigenis der Waarheid, de Interpretatie der Gnosis, het Evangelie der Waarheid, het Evangelie van Filippus (een verdere „gnostificering” van het Thomas­evangelie), de Openbaring van Paulus (waarin God maar tot de zevende, maar Paulus tot de tiende hemel doordringt), grote aantallen Handelingen van Petrus of Handelingen van Petrus en Paulus, het Evangelie van Maria, de Marcionitische inleidingen op de brieven van Paulus (voor Marcion was de Oudtestamentische God de duivel en tegenstander van Christus).
Interpolaties
Christelijke afschrijvers hebben soms alinea's ingelast in Joodse of heidense geschriften.
Tegenwerping (documenten van Christenen onbetrouwbaar):
De documenten die door Christenen zijn geschreven zijn historisch waardeloos, omdat de auteurs niet onbevooroordeeld waren.
Antwoord:
Dat is soms waar voor late bronnen — maar evenzeer voor documenten van bestrijders van het Christendom. Voor vroege bronnen ligt dat echter anders: deze zijn geschreven door mensen die toegang hadden tot de feiten, en met die toegang tot de conclusie kwamen dat de Christelijke claim waar is. Iemand die in een concentratiekamp heeft gezeten en later gepassioneerd schrijft over de wreedheden van de Nazi's is ook niet op voorhand onbetrouwbaar als getuige — integendeel: juist zijn passie geeft aan hoe zeer hij geraakt is door wat hij meegemaakt heeft.
En als die documenten beweringen bevatten die bij de ontvangers bekend moesten zijn of door hen controleerbaar waren worden ze des te waardevoller, want als die beweringen niet met de feiten overeen zouden komen zouden die documenten ongeloofwaardig zijn bevonden en zijn verworpen.
Tegenwerping (documenten van Christenen slordig):
De documenten die door Christenen zijn geschreven zijn historisch waardeloos, omdat de auteurs uit de losse pols opschreven wat ze zich nog vaag herinnerden, en wat ze meenden dat wel bij Jezus paste.
Antwoord:
De Joodse traditie van noteren wat een leermeester heeft gezegd hechtte grote waarde aan precisie, getuige onder meer de Talmoedische geschriften. Zeker in het geval van een omstreden leermeester (zie Hillel en Sjammai), en al helemaal als die leermeester ontijdig overleden is, zullen de leerlingen nauwkeurig de gehoorde en uit het hoofd geleerde uitspraken (want Joodse leerlingen leerden de uitspraken van hun leermeesters, inclusief de door die leermeesters als leerling geleerde uitspraken van eerdere leermeesters, uit het hoofd) genoteerd hebben.
Joods (en in het algemeen antiek) leren behelsde grondige memorisatie en recitatie. Logien­quellen zullen ongetwijfeld bestaan hebben en doorgegeven zijn. Een heel klein stukje daarvan zien we in verzen als 1 Korinthiërs 11:23 en 2 Timotheüs 2:2.
Jezus was een leermeester: in de evangeliën wordt Hij 45x „meester” en 14x „rabbi” genoemd. Dit blijkt ook uit Zijn werkwijze (Gods Wet verkondigen, discipelen verzamelen, debatteren met de geestelijke autoriteiten, Zijn leer ondersteunen met schriftbewijs), door de vragen van anderen (om raad, om bemiddeling, om autoritatieve uitspraken in wetsdisputen), en uit de typische mnemonische vorm waarin Hij Zijn leer aanbiedt (parabels in woord en daad, overdrijving, woordspelingen, beeldspraak, spreekwoorden, raadsels, maar bovenal poëzie). Poëzie is een mnemonisch sterke taalvorm, want bij het reproduceren van een gedicht kan men niet iets in eigen woorden vertellen. Metrum en andere structurele elementen maken (zeker onbedoelde) veranderingen moeilijk. Jezus' favoriete dichtvorm is het paralellismus membrorum, dat minstens 138x tegenstellend en meer dan 50x anders door Hem gebruikt wordt.
Daar bovenop komt dat in een tijd zonder mechanische verbreiding van informatie, reizende leermeesters hun lessen eindeloos — in ieder dorpje — herhaalden, vaak met variaties om de leer aan de lokale toestand aan te passen. Meezwervende leerlingen en anderen kregen diezelfde lessen zo honderden malen te horen, en leerden meteen hoe ver de leraar ging in aanpassen, en wat dus de harde ononderhandelbare kern van de boodschap was. Het zou voor een leerling praktisch onmogelijk zijn de leer van zijn meester niet uit het hoofd te kennen!

((Te doen:

Statistiek toont dat de eigennaamverdeling in het NT precies overeenkomt met de beschreven plaats en tijd — namen varieerden sterk langs beide assen.

De midden-eerste-eeuwse Erastos­inscriptie „ERASTUS PRO AED(ILITATE) S(UA) P(ECUNIA) STRAVIT”: Erastos bestraatte dit op eigen kosten (als dank) voor zijn (verkiezing tot het) aedilaat. Deze Erastos wordt door Paulus (Romeinen 16:23, 2 Timotheüs 4:20) en Lukas (Handelingen 19:22) genoemd. Paulus noemt hem οικονομος, stads­penningmeester, een lagere functie (in het Latijn arcarius). Waarschijnlijk heeft Erastos, die in Corinthe bleef, nog een carriërestap gemaakt, werd verkozen tot aediel (opzichter publieke werken), en loste met deze bestrating een verkiezingsbelofte in.

))