Het bespotten van afgoden

Regelmatig wordt in de Bijbel de onmacht bespot van die zogenaamd machtige afgoden, die nauwelijks zelf overeind kunnen blijven staan. In plaats van te lopen, onze lasten te dragen en ons te redden moeten ze gedragen worden, zijn ze tot last, en raken ze in gevangenschap.

Jesaja 40:19-20
Een vakman giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er zilveren ketenen voor. Wie te arm is voor een wijgeschenk, kiest een stuk hout dat niet verrot; hij zoekt zich een kundige vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt.
Jesaja 41:7
De werkman bemoedigt de goudsmid; wie met de hamer plet, bemoedigt degene die op het aambeeld slaat, en hij zegt van het soldeersel: Het is goed. Daarop bevestigt hij het met spijkers, opdat het niet wankele.
Jesaja 44:12-20
De smid heeft een bijl en werkt in de kolengloed en vormt het (beeld) met hamers en bewerkt het met zijn krachtige arm; zelfs duldt hij de honger, totdat hij geen kracht meer heeft; en drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt. De timmerman spant het meetsnoer en tekent de omtrek af met de stift, bewerkt het [beeld] met de schaaf, tekent met de passer de omtrek af en maakt het naar de beeltenis van een man, naar een pronkstuk van een mens, om in een huis te wonen. Hij velde ceders voor zich en nam een steeneik of een eik en kweekte die voor zich op onder de bomen des wouds, plantte een pijnboom, en de regen deed die groeien. En dat dient de mens tot brandhout; hij neemt daarvan en warmt zich, ook steekt hij het aan en bakt brood; ook maakt hij er een god van en buigt zich neder; hij maakt er een gesneden beeld van en knielt daarvoor neer. De helft daarvan verbrandt hij in het vuur; bij die helft eet hij vlees, braadt een gebraad en wordt verzadigd; ook warmt hij zich en zegt: Ha, ik word warm, ik merk vuur. En het overblijfsel verwerkt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld, knielt daarvoor neer, buigt zich, aanbidt het en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god! Zij hebben geen kennis en geen inzicht, want hun ogen zijn dichtgestreken, zodat zij niet zien; hun harten, zodat zij niet begrijpen. Niemand neemt dit ter harte, niemand heeft kennis of inzicht, zodat hij zegt: De helft daarvan verbrandde ik in het vuur, ook bakte ik op zijn kolen brood, ik braadde vlees en ik at; zou ik dan van zijn overschot een gruwel maken, zou ik neerknielen voor een blok hout? Wie zich met as bezighoudt, die heeft zijn bedrogen hart verleid; hij redt zijn leven niet en vraagt zich niet af: Is er geen bedrog in mijn rechterhand?
Jesaja 46:1-2
Bel is ineengezonken, Nebo is terneergebogen, hun beelden zijn toegevallen aan het gedierte en aan het vee; zij, die door u omgedragen werden, zijn opgeladen, een last voor vermoeide dieren. Tezamen zijn zij terneergebogen, ineengezonken, zij hebben de last niet kunnen redden en zelf hebben zij in gevangenschap moeten gaan.
(Dit wordt gevolgd door een contrast.)
Jesaja 46:6-7
Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal; zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make. Zij knielen, ook buigen zij zich neder. Zij heffen hem op de schouder, zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt niet van zijn plaats. Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet.
Jeremia 10:3-5
Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt; arbeid van werkmanshanden met de bijl; met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.
Zie ook:
Davids bespotting van de afgodsbeelden der Jebusieten.

Feitelijk is al het uitspellen van de nietigheid der afgoden spot, want de lezer weer al die dingen al.

Psalmen 115:4-7
Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel.
Psalmen 135:15-17
De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden. Zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, ook is er geen adem in hun mond.
Jeremia 10:8-9
Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas, nietswaardige vermaning, hout is het. Geplet zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz, het is het werk van de vakman en van de handen van de goudsmid, blauwpurper en roodpurper is hun gewaad; het werk van deskundigen zijn zij geheel en al.
Hosea 8:6
Voorwaar, ook dit is uit Israël, het is het maaksel van een werkmeester, een god is het niet. Voorwaar, tot splinters zal dat kalf van Samaria worden.
Habakuk 2:18-19
Wat baat het gesneden beeld, daar zijn maker het gehouwen heeft; het gegoten beeld, dat een leugenleraar is, dat de maker op zijn maaksel vertrouwt, terwijl het stomme afgoden zijn, die hij maakt? Wee hem die tot een stuk hout zegt: Ontwaak, en tot een stomme steen: Word wakker. Zou die onderrichten? Zie, hij is gevat in goud en zilver, doch er is volstrekt geen geest in hem.

Het uitdagen der afgoden.

1 Koningen 18:27
Toen het middag was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden.
Jesaja 41:22-24
Laten zij aanvoeren en ons bekendmaken, wat er geschieden zal. Geeft te kennen, hoe het vroeger was, opdat wij het overdenken en kennis nemen van de afloop. Of doet ons het toekomstige horen; geeft te kennen wat in de toekomst komen zal, opdat wij weten, dat gij goden zijt. Doet althans iets, goed of kwaad, opdat wij elkander verbijsterd aanstaren en bevreesd zijn bovendien. Zie, gij zijt niets en uw werk is nietig; een gruwel is hij die u verkiest.

Ook toverij en astrologie worden uitgedaagd.

Jesaja 47:9-13
Maar deze beide zullen u overkomen, plotseling, op een dag: beroving van kinderen en weduwschap; in volle omvang zullen zij u overkomen, ondanks uw vele toverijen en zeer krachtige bezweringen. Gij vertrouwdet op uw boosheid; gij zeidet: Niemand ziet mij. Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat gij bij uzelf zeidet: Ik ben het en niemand anders. Maar u overkomt een onheil, dat gij niet weet te bezweren; u overvalt een verderf, dat gij niet vermoogt te verzoenen; u overkomt plotseling een verwoesting, waarvan gij geen vermoeden hadt. Houd maar aan met uw bezweringen en met de talrijke toverijen waarmede gij u van jongs af hebt afgetobd; misschien kunt gij iets bereiken, misschien jaagt gij schrik aan. Gij hebt u afgesloofd met uw vele plannen; laten nu opstaan en u redden, zij die de hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal.