De aard van het publiek bij de pinkstertoespraak

Het was Pinksteren, één van de grote feesten, en de stad één grote zee van religieuze toeristen die weinig anders te doen hadden dan praten over geloofszaken. Pinksteren was wel niet zo'n groot feest als Pasen, maar het trok toch enige honderdduizenden bedevaartgangers, en wel het in godsdienstzaken meest fanatieke deel van het Joodse volk. We kunnen de aanwezigen grofweg als volgt indelen:

  1. Permanente in- en omwoners.
  2. Langdurige bezoekers, die de gehele Paas-Pinkstertijd (de „Weken”) in Jeruzalem doorbrachten.
  3. Joden die beide feesten bezochten, maar tussendoor niet bleven.
  4. Joden die maar één van de feesten konden bezoeken, en gekozen hadden voor het Pinksterfeest. Daar Pasen het belangrijkere feest was — Israëls onafhankelijkheidsdag — zullen er hier niet veel van geweest zijn: wie kon kiezen zou veeleer Pasen kiezen, en agendaproblemen die dat wellicht in de weg zouden staan bestonden toen nog nauwelijks.
  5. Handelaren in gebruiksgoederen. Ook dit zal maar een kleine groep zijn geweest, want wie kon zal de feestdrukte vermeden hebben.
  6. Handelaren in verbruiksgoederen. Zij wier goederen dagelijks nodig waren (voedsel) zullen aanwezig geweest zijn, evenals zij dat op Pasen waren geweest.
  7. Souvenirhandelaren en andere verkopers aan reizigers. Deze zullen zeker ook met Pasen, de hoogtij van de souvenirverkoop, aanwezig zijn geweest.

Kijkend naar deze lijst valt op dat bijna alle aanwezigen ook op het voorgaande Paasfeest aanwezig zullen zijn geweest. De twee groepen waarvoor dit niet geldt, 4 en 5, moeten klein zijn geweest. De toehoorders van Petrus wisten derhalve voor het grootste deel precies waar hij over sprak toen hij refereerde aan de kruisiging van Jezus; hun kon niet zomaar wat op de mouw worden gespeld.