Wils­vrijheid

Christendom leert wilsvrijheid. Dit betekent dat mensen dingen kunnen doen die tegen Gods Wil ingaan — een sprekend voorbeeld is ongeloof.

Voor de Christen bijten determinisme en vrijheid elkaar niet: God kan beide opgelegd hebben, net zoals wij een verhaal kunnen verzinnen waarin met onverbiddelijke noodzaak precies dat gebeurt wat één der personnages wil.

Tegenwerping (God slecht door wilsvrijheid):
Als mensen vrij zijn het goede te kiezen betekent dat dat er een mogelijke wereld is waarin iedereen consequent het goede kiest, en waarin geen kwaad en lijden voorkomen. God heeft echter besloten niet die wereld, maar de huidige te verwerkelijken, hetgeen bewijst dat God niet goed is.
Antwoord:
Dat is een misbegrijpen van wilsvrijheid. Als er voor iedere keuze die ik maak er een mogelijke wereld is waarin ik precies de tegengestelde keuze maak, en het aan God is te kiezen welk van beide werelden werkelijkheid wordt is mijn wil nou juist niet vrij. Onze wil is vrij doordat God de keuzen die wij feitelijk maken respecteert en een wereld verwerkelijkt heeft waarin die keuzen tot uitdrukking komen. Het dekpuntsmodel toont dat dit Gods vrijheid in tact laat.
((Onderliggend is het probleem dat hier verschillende vormen van „mogelijk” dooreen gehaald worden.))
Tegenwerping (Wilsvrijheid kan in algoede wereld):
Maar God kan een wereld scheppen waarin enkel die toestanden voorkomen waarvan Hij weet dat wij dan het goede, of op zijn slechts het kwade zonder slechte gevolgen, zouden kiezen. Een potentiële kampbeul veroorzaakt zonder concentratiekamp veel minder ellende dan met — en het kamp zonder beul ook; er is geen reden waarom God die beul überhaupt geschapen zou moeten hebben.
Antwoord:
((Te doen: ook dat zou ons onze feitelijke vrijheid benemen; God heeft de schepping uit handen gegeven — Zijn Wil geschiedt niet meer; er geldt hier ook een rechtvaardigheidsargument.))
Tegenwerping (God strijdig met vrijheid):
Maar als God alles bestuurt, incusief ons, zijn wij ook niet vrij.
Antwoord:
In zoverre als onze geest een deel is van Gods vrije Geest wel. Iedere schrijver kent het verschijnsel dat zijn personnages zich anders ontwikkelen dan hij voorzien had — doordat hij zich inleeft, en hen laat handelen vanuit zijn eigen geest. Dit bezwaar wordt hier nader beschouwd.
Tegenwerping (Modaal onhoudbare wilsvrijheid):
Iemand is vrij als er een mogelijke wereld is waarin hij anders gekozen zou hebben onder dezelfde omstandigheden. Maar een goede God zou voor eenieder die tegen Hem kiest die andere wereld, waarin die persoon vóór Hem gekozen zou hebben, geactualiseerd hebben. En iemand die in iedere mogelijke wereld tegen God zou kiezen is niet vrij, en dus niet verantwoordelijk, want hij had niet anders kunnen kiezen.
Antwoord:
((Te doen.)) Als God op die gronden zou kiezen welke wereld te actualiseren zou Hij die persoon juist wilsvrijheid ontnemen — Hij zou het hem onmogelijk maken tegen Hem te kiezen. En iemand met een vaste — maar vrij gevormde — wil kan zeker in iedere mogelijke wereld dezelfde keuze maken. Enkel door de bereikbaarheidsrelatie te vergroten zouden werelden waarin hij anders kiest in beeld komen — maar dan spelen er twee bereikbaarheidsrelaties, dus twee incommensurabele operatoren, en volgt de conclusie niet meer.