De redeꜛ
Voor een betrouwbare rede is meer nodig dan een kenbare waarheid. De rede maakt het ons immers mogelijk van de ene waarheid tot de andere te komen. De wereld der ideeën heeft dus een sterkere structuur dan enkel het onderscheid tussen ware en onware ideeën: de ideeën zijn zó georganiseerd dat als bepaalde ideeën waar zijn, altijd bepaalde andere dat ook zijn. Als het waar is dat alle Christenen dom zijn, en als Christiaan een Christen is, dan is het ook waar dat Christiaan dom is. En in ieder geval is „Als alle Christenen dom zijn, en Christiaan een Christen is, dan is Christiaan dom” waar.
Gegeven de rede kan ik zinvol verdere vragen stellen, en conclusies trekken, allereerst natuurlijk over die rede zelf, maar daarna ook over verwante onderwerpen.
Ik kan niet denken zonder het bestaan van de rede te erkennen. Welnu, rede is posterieur aan geloof — een geloof in onder meer de orde en samenhang in de wereld van waarheid en onwaarheid, waardoor allerlei wetten, zoals de wet van geen tegenspraak, en afleidingsregels gelden. Verder zijn deze rederegels, zoals logica, absoluut: bovenpersoonlijk, universeel, en tijdloos, onveranderlijk. Daarom was het ook redelijk te beginnen met de vraag „Geloof ik in de rede?”
Maar ik moet dat woord „geloof” niet verkeerd begrijpen: het gaat niet om iets twijfelachtigs, maar juist om een onschokbaar vertrouwen. Zoals mijn geloof in de waarheid mijn grootste zekerheid bleek, blijkt mijn geloof in de rede de grootste redelijke zekerheid die ik heb. Twijfel hier werkt onverbiddelijk door in al mijn andere overtuigingen, en leidt tot een fatale redenering.
Mijn vertrouwen in de rede is een zekerheid groter dan mijn vertrouwen in welke redenering ook. ((Voorbeeld toevoegen.))
Wat maakt dat ik als ik mijn epistemische plicht doe (correct denken, en zo voort) de waarheid benader? Wat is die relatie tussen plicht en waarheid?