Satan verzocht Job

Hij verzocht Job.

Job 1:6-12
Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan. En de Here zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En de satan antwoordde de Here: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is zeer toegenomen in het land. Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de Here zeide tot de satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen.
Job 2:1-7
Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de Here te stellen. En de Here zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten. Maar de satan antwoordde de Here: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Strek daarentegen uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de Here zeide tot de satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven. Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe.